Je stond altijd te wachten bij de halte
Midden in de polder. In de schemering
Vervaagde langzaamaan je magere gestalte
Die al wachtend in het duister overging
Je was er aan gewend. Zo ging het al jaren
Je wist niet beter of het hoorde zo
De mist steeg naar je hoofd. De rijp zat in je haren
Eeuwig onderweg naar Stadskanaal. Of Almelo
Er kwam geen bus. Er was alleen het wachten
Het rooster van de lijndienst bekeek je om 't kwartier
Je drentelde en onderdrukte de gedachte
Het hele streekvervoer bestaat alleen maar op papier
Het kon by Harderwijk zijn. Of bij Oosterwolde
Je wreef je ogen uit. Daar kwam de bus met grote snelheid aan
Er was een windvlaag waarvan je regenjas opbolde
In een flits zag je dan 'sneldienst' op de voorkant van het voertuig staan
In het huisje aan de overkant waren tekenen van leven
Er brandde licht. Het gordijn bewoog en werd weer dichtgedaan
Iemand in de kamer zei: "Zullen we die kerel laten staan
Of gaan we hem vertellen dat de lijn is opgeheven?"