Zie, het plein staat vol met kramen
Daar het woensdagmorgen is
Bloemen, groenten, kaas en kleding
Heerlijk ruikt het hier naar vis
Je kan hier sprakeloos genieten
Van de kleuren die je ziet
Maar menigeen, verblind door kooplust
Ziet de schoonheid ervan niet
Langzaam schuif'lend door de massa
Komt ieder waar hij wezen wil
Vrouwen ving'ren er aan stoffen
Hun man staat ongeduldig stil
En houdt zijn hart vast: dat wordt dokken
Straks nog bloemen: 'n riks de bos
"Kind, jengel niet om een patatje
Vandaag zit vaders hand heel los"
Een koopman, wiens gezicht rood aanloopt
Brult over zijn kratten heen
"Alleen vandaag, omdat we gek zijn
Een duppie maar de winterpeen!"
De kaasboer vraagt: "Mag't ietsje meer zijn?"
Dat flikt hij bij elke klant
Hij rijdt in een luxe wagen
En naar men zegt, woont hij riant
Een tovenaar met vlekkenwater
Is druk betogend in de weer
Hij smeert modder op een kleedje
Je ziet de kleur ervan niet meer
Een kerel, met de mond half open
Tracht te snappen hoe het werkt
Een vlugge hand duikt in zijn kontzak
Zonder dat hij 'r iets van merkt
"En of je nou vet of olie
Of bloed of teer morst, 't kan nietwaar
Vijf, zes druppels uit dit flesje
En de zaak is voor mekaar!"
Hij voegt de daad nu bij het woord en
Borstelt vluchtig het tapijt
"Hola! He! Wel godverdomme
Ik ben mijn portefeuille kwijt!"
Let op de man die net nog hier stond
En ginds een lekkerbekje eet
Daar bij die viskraam, ik wil wedden
Dat die man er meer van weet
Voorts koopt men haringen of bokking
Of, nog warm, gebakken schol
Ja, vis speelt in Neerlands handel
Al eeuwenlang een grote rol
Het slaat een uur, haast alle kramen
Staan er nu verlaten bij
Men gaat naar huis met volle tassen
Alom ziet men bossen prei
In manchester geklede mannen
Vegen 't plein met bezems schoon
Brandschoon, zonder vlekkenwater
En dat tegen een karig loon