Hij is een reiziger in rook
Rook uit het oosten, al heeft-ie ook
Wel eigen teelt
Z'n reizen hebben hem gestenigd
En hij is enkel nog verenigd
Met z'n spiegelbeeld
Hij kan niet wachten op de herder
Hij wil altijd sneller, altijd verder
Hij voelt zich goed, God zij geloofd
Maar als het zonlicht is gedoofd
Heeft-ie stenen, teveel stenen in z'n hoofd
Nu spuit-ie dromen in z'n arm
De naald is koud, z'n bloed wordt warm
En alsmaar warmer
Zo duikt-ie diepzee huizenhoog
Maar z'n mond is gips en z'n ogen
Zijn van marmer
Hij kan niet wachten op de herder
Hij wil altijd sneller, altijd verder
Hij voelt zich goed, God zij geloofd
Maar als het zonlicht is gedoofd
Heeft-ie stenen, teveel stenen in z'n hoofd
Hij is een stilleven van steen
Hijzelf is vol, maar om hem heen
Lege vertrekken
En in z'n allerlaatste droom
Valt-ie als een appel van de boom
Vol beurse plekken
Hij kon niet wachten op de herder
Hij wou altijd sneller, altijd verder
Hij voelde zich goed, God zij geloofd
Maar toen het zonlicht was gedoofd
Had-ie stenen, teveel stenen in z'n hoofd