Zoals ik eenmaal beminde
zo mind’ er op aarde nooit een,
maar ik vond, tot wien ik mij wendde,
slechts harten van ijs en van steen.
En sombere, bittere liedren
zijn aan mijn lippen ontgleên;
zo somber en bitter als ik zong,
zo zong er op aarde nooit een.
Verveeld heeft mij eindlijk dat haten,
dat eeuwig gezang en geween.
Ik zweeg, en zoals ik nu zwijg
zo zweeg er op aarde nooit een