zonder hope van genieten
in de min te zijn verward
eeuwig en altijd te schieten
naar het doelwit van zijn hart
ach! wie zou dat niet verdrieten
wie verging niet door die smart
zo is ’t nu met mij gelegen
van de min is ’t dat ik ril
‘k ben van ene pijl doorregen
licht’lijk tegen uwe wil
maar mijn hart kan daar niet tegen
omdat ’t uit uw ogen wil
woudt ge dan meedogend wezen
wou de balsem van uw mond
mijn kwetsuur weerom genezen
al schoot gij dan tot de grond
‘k zweer mijn hart zou dan niet vrezen
daag’lijks zo te zijn gewond
’k zoude ophouden met kermen
hoe de min mij plaagt en dwingt
als gij u eens wou erbarmen
over ’t hartzeer dat mij dringt
en mij eind’lijk in uw armen
uit meedogendheid ontvingt