Er reed een man uit Maldegem
Om ’t groot wild te gaan jagen
Hij reed er buiten Brugge
Waar de drie linden staan
Hij vond er niets te jagen
Dan een herder met een hoorn
Hij kwam wat dichterbij
En hij sprak hem aan
Vertel eens beste vriend
Nu wil ik toch wat vragen
Mag ik van u vernemen
Wat hangt daar aan uw zij
Waar vondt ge deze hoorn
Wil daar nu eens op blazen
Toen ik hem voor ’t laatst zag
Toen was ie nog van mij
Meneerke uit Maldegem
Dat zijn toch niet uw zaken
Wat baat u deze hoorn
Daar hebt ge toch niets aan
Als ik voor u zou blazen
Op deze mooie hoorn
Dan kwamen dertig schapen
Rond u op deze baan
De man wou ’t zo niet laten
En deed de herder blazen
Hij blies dus op zijn hoorn
En ’t schalde in het rond
Wel zesendertig rovers
Zijn toen uit ’t bos gesprongen
Ge wou mijn kudde zien
Hou verder maar je mond
’t Gelag zult gij betalen
Dus zijt ge welgekomen
Wij hebben dorst gekregen
En drinken gaarne wijn
Zweert dat gij nooit zult zeggen
Dat gij in deze bossen
Met rovers hebt gedronken
Wat mag het voor u zijn
Zij zongen en zij feestten
Verbrasten heel wat centen
Ze dronken om ter meest
Met vrouwen op hun schoot
De heer riep ’k zal betalen
Ik zal van u niet spreken
Maar vrienden, uw gezelschap
Is mij toch wat te groot
Ge kunt terug naar huis
Naar Maldegem toe rijden
Ze lieten hem toen vrij
Hij reed naar Brugge stad
Hij heeft het stil gezwegen
Maar in het zand geschreven
Hij hield daarmee z’n woord
De rovers zijn gevat
Het heerke van Maldegem