Oma, die woont in een huisje op het Klinkerdalerplein
Met een goudvis en d'r katje zit ze daar bejaard te zijn
Met drie brillen op haar steekneus leest ze nog het avondblad
Of d'r dooien zijn gevallen, gut oh gut, 't is me wat
refrain:
Dat zijn dan de laatste jaren
En het leven gaat zo snel
Oma die heeft grijze haren
Maar ze redt 't verder wel
Op 't dressoir daar staan de kinderen met hun kinderen daar weer bij
Ze zijn best terecht gekomen alleen Jantje, sta me bij
Die moest naar zo'n afkickcentrum, iets met stuffies of zo wat
Dat moest naar een opkickcentrum, gut oh gut, 't is me wat
refrain
Ook al is ze soms haar bril kwijt, televisie kijkt ze trouw
Kippig gluurt ze naar 't aquarium, moppert "Waar blijft Willem nou"
En ze breit een kabisooltje, Jan van Mien had kou gevat
't Wordt de poetslap van z'n auto, gut oh gut, 't is me wat
refrain
En de kind'ren gaan naar oma met hun zorgen, da's gewoon
Ze stopt vijfentwintig gulden in de jaszak van d'r zoon
"Kijk je uit als je gaat rijden, 'k schrijf 't wel weer op de lat
Neem de taart mee voor je kinderen", gut oh gut, 't is me wat
refrain
En dan speelt ze op haar orgel, zingt met hoge ijle stem
Van "De klok van Arnemuien" en "Hoera, de paardetram"
Maar ze wordt wel eens vergeten, 's zondags samen met haar kat
En een hele doos gebakkies, gut oh gut, 't is me wat
refrain