Als ik je s’nachts voorbij kom aan het eind van
een lange dag zie ik een siluwet van naamloze pracht.
Is er een schaduw in mij die mijn ziele rust verstoord,
die mij uit balans brengt langzaam vermoord.
Wilde rozen op een rots, de zachte gloed van een volle maan.
De zee ruist in de verte en ik, ik laat me gaan.
Ik wil mijn ogen nooit meer sluiten, voor wat ik voel
voor wie ik ben, voor alles wat mij lief is,
voor een vrouw die ik niet ken.
Het is een stille vrede getekend door de nacht,
waar ik steeds naar hunker waarop ik heb gewacht.
Of jij ooit zult weten van ons rande vous,
naar ik met jou beleefde doet er niet toe.
Wilde rozen op een rots, de zachte gloed van een volle maan.
De zee ruist in de verte en ik, ik laat me gaan.
Ik wil mijn ogen nooit meer sluiten, voor wat ik voel
voor wie ik ben, voor alles wat mij lief is,
voor een vrouw die ik niet ken.
Wilde rozen op een rots de zachte gloed van een volle maan.
De zee ruist in de verte en ik, ik laat me gaan.
Ik kan mijn ogen niet geloven ik kan m’n fantasie niet aan
want de liefde waarvan ik droomde,
zal in het echt wel niet bestaan.